Voor Rob Cerneüs (Amsterdam, 1943) is beeldhouwen niet zijn vak, maar zijn leven. Van jongs af aan heeft hij iedere mogelijkheid om beelden te kunnen maken aangegrepen, vanuit een enorme drang om te scheppen.
Voor Rob Cerneüs (Amsterdam, 1943) is beeldhouwen niet zijn vak, maar zijn leven. Van jongs af aan heeft hij iedere mogelijkheid om beelden te kunnen maken aangegrepen, vanuit een enorme drang om te scheppen. Zelf spreekt hij van een bezetenheid, een verslaving zelfs.
Hij werkt zowel in steen als in brons, waarbij zijn bronzen beelden doorgaans gedetailleerd zijn en heel figuratief, terwijl hij in steen al het overbodige weglaat, om uit te komen bij sterk geabstraheerde vormen, die echter nooit hun menselijkheid en warmte verliezen. Cerneüs blaast dood materiaal leven in, en laat een hart kloppen in al zijn beelden.
Een belangrijke bron van inspiratie vormen kunstenaars uit het verleden. De geniale Michelangelo, die beelden uit marmer ‘bevrijdde’, of Rodin, die complexe emoties op zinnelijke wijze in marmer of brons vertaalde. Brancusi werd een voorbeeld in hoe je als beeldhouwer met schijnbaar minimale middelen een maximale zeggingskracht bereikt,
en Moore en Hepworth inspireerden Cerneüs met hun organische beelden die uitnodigen om ze aan te raken en eromheen te lopen.
Maar Cerneüs bewondert ook de schilder Jeroen Bosch. Een kunstenaar die zijn tijd zo ver vooruit leek te zijn, anders was dan de rest. Dat noemt Cerneüs noodzakelijk, voor hemzelf als kunstenaar. ‘Anders’ zijn, dat wil zeggen: helemaal jezelf durven zijn en ‘er dwars doorheen kijken’. Want Cerneüs is wars van status, imago, hiërarchie en conventies.
Hij is een hartstochtelijk en gevoelig mens, intens en oprecht betrokken bij de ander. Hij kijkt achter de façades en legt in zijn beelden die zaken vast die er werkelijk toe doen in een mensenleven: liefde, warmte, geborgenheid en troost.
Drs. Sophie van Steenderen, kunsthistorica en docent kunstgeschiedenis